Het monnikenklooster van Aduard werd volgens de overlevering gesticht in 1192. De cisterciënzers waren wars van weelde en legden de nadruk op soberheid en handenarbeid. De monniken moesten zelf aan de slag op het land en men zocht daarom als vestigingsplaats voor een klooster nog niet ontgonnen gebieden. Vanuit het klooster Klaarkamp bij Rinsumageest werd de wierde van Aduard uitgekozen als vestigingsplaats voor een dochterklooster dat in de loop van de tijd zou uitgroeien tot het rijkste in de Nederlanden. Het bezit werd onder andere verkregen door schenkingen. Wanneer men intrad moest men goederen of geld inbrengen en zeker in de beginjaren van het klooster werd zodoende land ingebracht.
Het klooster bezat aan het einde van de zestiende eeuw ongeveer 5500 hectare aan grond in de provincie Groningen (Feith, 1902, 5). Op een enkele uitzondering na bestond het bezit uit productieve in cultuur gebrachte landerijen. Bij dit bezit moeten nog de uitgestrekte venen en bossen in het noorden van de provincie Drenthe worden gerekend. Na 1570 moet hierbij nog het grondbezit van Termunten en dat van Trimunt worden geteld. Het klooster bezat ook geruime tijd de nu verdwenen eilanden Corresant, Heffesant en Bosch die in de buurt van Rottum waren gelegen. Deze waren van belang voor de opbrengst van de strandvonderij en voor de visserij.
Het klooster Aduard heeft een grote rol gespeeld in de waterstaatsorganisatie rondom het Reitdiep. De abt van Aduard was uit hoofde van zijn functie Overste Schepper van het Aduarder Zijlvest, niet zo verwonderlijk omdat het gebied in de omgeving van het klooster te kampen had met wateroverlast door toevoer van water van de Drentse zandgronden. Om de afwatering te verbeteren, groeven de monniken het Aduarderdiep. Dat het een kunstmatige afvoer is, is nog steeds op de topografische kaart te zien. De eeuwenoude onregelmatige verkaveling van het gebied wordt rechtlijnig doorsneden. De abt trad verder op als scheidsrechter bij rechtszaken in het gedeelte van Hunsingo ten zuiden van het Winsumerdiep.
Voor het beheer van de landerijen bezat het klooster zogenaamde voorwerken (uithoven of grangia), een vrij groot landbouwcomplex bewerkt en geëxploiteerd door conversen. Hoewel de voorwerken primair tot doel hadden voor de abdijgemeenschap te produceren, ontstonden er ook overschotten die in de stad Groningen werden verhandeld.
Daarnaast bezat het klooster korenmolens te Warfhuizen en Obergum.
Dochterkloosters van Aduard waren Menterwolde, Yesse, Sint-Annen en Trimunt.
Onder gezag van Aduard vielen nog twee dochterkloosters die niet in Groningen waren gelegen. Bij Aurich in Oost-Friesland lag het mannenklooster "
Ihlow" of Ter Yle. Het tweede dochterklooster 'Conventus sanctae Mariae in Campis' (Mariakamp) bevond zich in Assen. Dit klooster lag aanvankelijk
in de buurt van Coevorden. Het werd in 1259 verplaatst naar Assen en onder de rechtsmacht van Aduard geplaatst.
Het patronaatsrecht te Stedum en vermoedelijk ook Steerwolde werd in 1355 overgedragen aan het dochterklooster te Sint-Annen. Het klooster bezat verder patronaatsrechten te Hooge- en Lagemeeden, Den Ham en Fransum, tot 1520 tevens te Zuidhorn en Wierum.
Het klooster bezat een stadshuis of refugium in de Munnekeholm te Groningen. Volgens de kloosterkroniek werd tussen 1329 en 1350 een kapel in Holmis gesticht. De laatste abt Willem Emmen kocht in 1599 het zogenoemde 'Blauwe Huis' richtte dit in tot een gasthuis: het Aduardergasthuis.
Website: Moederklooster Aduard
Website: Zusterklooster Yesse
Bron Wikipedia: Moeder en zussen.